Suikerziekte bij de kat
De dierenarts heeft bij uw kat de diagnose
suikerziekte gesteld. In het algemeen is suikerziekte bij
de kat gelukkig goed te behandelen, al vraagt dat wel de
nodige aandacht. Op deze webpagina wordt u uitgelegd wat
suikerziekte precies is en hoe uw kat succesvol kan worden
behandeld.
Wat is suikerziekte precies
Bij de vertering in de darmen wordt voedsel afgebroken tot
voor het lichaam bruikbare bouwstenen. De koolhydraten worden
in de darmen voornamelijk afgebroken tot een suiker dat
glucose wordt genoemd. Glucose wordt vanuit de darm in het
bloed opgenomen en na een maaltijd stijgt dus het aanbod
van glucose vanuit de darm aan het bloed.
Voor de lichaamscellen is glucose bijna onmisbaar, niet
alleen als bouwsteen maar ook als brandstof. Lichaamscellen
nemen alleen glucose uit het bloed op als ze daartoe door
het hormoon insuline zijn aangezet. Insuline, dat wordt
gemaakt door bepaalde cellen in de alvleesklier, zorgt er
dus voor dat de lichaamscellen voldoende glucose kunnen
opnemen en bovendien zorgt insuline er zo voor dat het glucosegehalte
in het bloed binnen nauwe grenzen blijft.
Als er te weinig insuline is, blijft er teveel glucose in
het bloed achter en is er sprake van suikerziekte. Bij suikerziekte
is dus het glucosegehalte in het bloed, ook wel het bloedsuikergehalte
genoemd, verhoogd. De lichaamscellen daarentegen hebben
bij een tekort aan insuline juist een gebrek aan de brandstof
en bouwsteen glucose.
Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte
Als er veel glucose in het bloed aanwezig is, zal er via
de nieren glucose met de urine verloren gaan. De glucose
in de urine trekt extra vocht mee waardoor de kat meer gaat
plassen. Om niet uit te drogen, zal de kat vervolgens ook
meer moeten drinken. Omdat glucose een belangrijke brandstof
is die nu verloren gaat, zal de kat meer gaan eten, maar
desondanks gewicht verliezen. Als de kat niet wordt behandeld,
verslechtert uiteindelijk de eetlust en de conditie.
De belangrijkste verschijnselen van suikerziekte
zijn:
De diagnose
De waargenomen verschijnselen wijzen vaak wel in de richting
van suikerziekte maar kunnen ook bij andere ziekten voorkomen.
De definitieve diagnose wordt gesteld wanneer bij de kat
met verschijnselen van suikerziekte (bij herhaling) een
te hoog glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond (en
ook de urine glucose bevat).
Hoe ontstaat suikerziekte bij de kat?
Het ontstaan van suikerziekte bij de kat vertoont grote
gelijkenis met het ontstaan van suikerziekte (ouderdomsdiabetes)
bij de mens. Net als bij de mens zijn lichamelijke inactiviteit
en vetzucht factoren die de kans op het ontstaan van suikerziekte
bij de kat sterk bevorderen. Deze factoren leiden tot een
verminderde gevoeligheid voor insuline, waardoor er meer
insuline moet worden gemaakt om het bloedglucosegehalte
binnen de normale grenzen te houden. Te dikke dieren kunnen
dus beter op een dieet worden gezet, zodat ze in enkele
maanden tijd (niet te snel) weer een normaal lichaamsgewicht
hebben.
Ook kan suikerziekte bij de kat ontstaan als bijwerking
van bepaalde medicijnen. Bijnierschorshormonen (prednisolon,
dexamethason etc.), die door dierenartsen o.a. worden gebruikt
om jeuk tegen te gaan, en ook medicijnen om de krolsheid
bij de poes te voorkomen hebben een werking tegengesteld
aan insuline. Hierdoor moet de alvleesklier meer insuline
gaan maken, wat kan leiden tot uitputting van de insulineproducerende
cellen. Behandeling met deze middelen kan zo op den duur
leiden tot suikerziekte en de situatie verslechteren als
suikerziekte zich reeds heeft ontwikkeld.
In zeldzame gevallen kan de hypofyse, een hersenaanhangsel
een centrale rol speelt in de hormoonhuishouding van het
lichaam, bij de kat een overmaat aan groeihormoon produceren.
Ook kunnen de bijnieren van de kat soms teveel bijnierschors-hormonen
maken (Syndroom van Cushing). Beide hormonen gaan de werking
van insuline tegen, wat op den duur kan leiden tot uitputting
van de insulineproducerende cellen in de alvleesklier en
de ontwikkeling van suikerziekte.
Zowel bij de mens als bij de kat is er vaak
sprake van het neerslaan van bepaalde stoffen in de alvleesklier;
met name als er veel insuline moet worden geproduceerd.
Deze neerslagen zijn schadelijk voor de insulineproducerende
cellen en kunnen er uiteindelijk toe leiden dat de alvleesklier
niet meer in staat is om voldoende insuline af te geven.
inactiviteit
&
overgewicht
|
bijwerkingen
van
medicijnen
|
overproductie
van
groeihormoon
|
syndroom
van
Cushing
|
|
|
|
|
|
verminderde gevoeligheid
voor insuline
|
|
verhoogde insulineproductie
|
|
|
|
uitputting van de
insulineproducerende cellen
|
vorming van neerslag in de
alvleesklier
|
|
|
|
tekort aan insulineproducerende
cellen
|
|
tekort aan insuline
|
|
suikerziekte
|
Schematische weergave van hoe suikerziekte
bij de kat kan ontstaan
De behandeling
Algemeen
Suikerziekte wordt veroorzaakt door een insulinetekort.
Daarom moet dit tekort dagelijks, op vaste tijdstippen,
worden aangevuld met een insuline-injectie. De eigenaar
van een kat met suikerziekte zal dus moeten leren insuline
onderhuids te injecteren; dit lijkt eng, maar in de praktijk
valt het reuze mee. Omdat de hoeveelheid insuline is afgestemd
op de hoeveelheid glucose die uw kat op een dag nodig heeft,
is regelmaat in de voeding belangrijk. Het is van belang
dat uw kat dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van
een zo constant mogelijke samenstelling krijgt. Eventueel
overgewicht van de kat moet op verantwoorde wijze worden
bestreden. Hoewel de hoeveelheid lichaamsbeweging van invloed
is op de hoeveelheid insuline die dagelijks nodig is, is
de hoeveelheid lichaamsbeweging van een kat slecht te beïnvloeden.
Bij een plotselinge toename in de dagelijkse activiteit
verbrandt de kat meer glucose. Dit kan tot gevolg hebben
dat het bloedglucosegehalte sterk daalt en een zogenaamde
hypoglycemie ontstaat (zie ook pag. 10: "Te laag bloedglucosegehalte").
Katten die gewend waren (een deel van) de dag buiten door
te brengen, kunnen dit blijven doen. De kat kan beter niet
met bijnierschorshormonen, zoals prednisolon en dexamethason,
worden behandeld. Ook mag de poes niet worden behandeld
met medicijnen om de krolsheid te voorkomen. De tabletten
die bij mensen worden gebruikt om de insuline-productie
te stimuleren werken bij katten slechts in een beperkt aantal
gevallen en worden daarom bij katten bij voorkeur niet gebruikt.
Als de behandeling met insuline niet het gewenste effect
lijkt te hebben, moet worden gezocht naar eventuele achterliggende
ziekten.
Behandeling met Caninsulin®
Omdat niet precies bekend is hoe groot het insulinetekort
bij uw kat is, moet de juiste dosering worden vastgesteld.
Anders gezegd: uw kat moet worden ingesteld.
Aan de hand van het gewicht van uw huisdier zal de dierenarts
bepalen hoeveel insuline in eerste instantie moet worden
gegeven. Het insulinepreparaat dat voor katten wordt gebruikt
heet Caninsulin. Het moet in de koelkast worden bewaard.
Voor gebruik moet het flesje worden gezwenkt (en niet geschud!).
De dierenarts zal u voordoen hoe u de insuline uit het flesje
opzuigt en hoe u het onder de huid in moet spuiten. Caninsulin
heeft bij katten maximaal l 2 uur effect. Daarom moet de
kat twee keer per dag met Caninsulin worden geïnjecteerd;
op vaste tijdstippen, telkens met l 2 uur tussen de twee
injecties. Het exacte behandelschema wordt door uw dierenarts
in overleg met u gemaakt, waarbij zoveel mogelijk rekening
wordt gehouden met de dagindeling van de persoon die de
kat behandelt.
Het vinden van de juiste dosis
De dierenarts zal aan de hand van het gewicht van uw kat
een begindosis Caninsulin uitrekenen. Door op vaste tijden
na de insulinetoediening het bloedglucosegehalte te meten
met behulp van een glucosemeter kan de dierenarts zien of
deze dosis nog moet worden bijgesteld. Dit houdt in dat
in de beginperiode het bloedglucosegehalte regelmatig moet
worden gecontroleerd. Eventueel kan de dierenarts u leren
om zelf bloed af te nemen en zo thuis het bloedglucosegehalte
te meten. Hiervoor is slechts één druppel
bloed nodig. Als eenmaal de juiste dosis insuline is vastgesteld,
zal de kat snel herstellen. De kat wordt levendiger en het
vele drinken en plassen zal afnemen. Ook kan het aantal
controles nu worden verminderd.
Regelmatige controle blijft echter wel noodzakelijk,
want na verloop van tijd kan de behoefte aan insuline veranderen
en kan een aanpassing van de dosering nodig zijn. Als uw
kat eenmaal goed is ingesteld, kan deze een normaal leven
leiden.
Voeding
Het is belangrijk dat de kat dagelijks een zelfde hoeveelheid
voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt.
Sommige katten zijn gewend om 's ochtends hun dagelijkse
portie voedsel in één keer in hun etensbak
te krijgen en dan gedurende de dag in vele kleine maaltijden
deze hoeveelheid voer op te eten. Als uw kat op deze manier
eet, is dit een prima manier van voeren. Als uw kat echter
de dagelijkse hoeveelheid voer in 4 of minder porties tot
zich neemt moet de kat op vaste tijden maaltijden krijgen.
Uw kat moet dan vlak voor elke insuline-injectie én
ongeveer 5 uur na de insuline-injectie een maaltijd krijgen.
Als het geven van vier maaltijden praktische problemen oplevert,
kan hiervoor een voederapparaat worden aangeschaft in de
dierenspeciaalzaak. Dit apparaat heeft verschillende vakjes
die op instelbare tijden open gaan. De kat kan dan toch
op de gewenste tijden worden gevoerd. Als de kat niet wil
eten of nuchter moet blijven voor bijvoorbeeld een operatie
mag slechts een derde deel van de normale insulinedo-sis
worden toegediend. Als insuline pas na de maaltijd wordt
toegediend en de kat om wat voor reden dan ook niet wil
eten, kan de dosis insuline worden teruggebracht.
De vooruitzichten
Meestal kan de kat door een regelmatig leefpatroon en door
behandeling met het insulinepreparaat Caninsulin een vrijwel
normaal leven leiden. De levensverwachting van een goed
ingestelde kat met suikerziekte is dan ook vergelijkbaar
met die van een dier zonder deze ziekte.
Soms wordt gezien dat na enkele maanden behandeling met
insuline de behandeling kan worden gestopt. Dankzij de insuli-nebehandeling
hebben de insulineproducerende cellen bij deze katten zich
weer enigszins hersteld en wordt weer voldoende lichaamseigen
insuline aangemaakt. Deze katten moeten echter wel goed
in de gaten worden gehouden, omdat ze op latere leeftijd
weer opnieuw suikerziekte kunnen ontwikkelen. De belangrijkste
complicatie van de behandeling van een suiker-ziektepatiënt
met insuline is een te laag bloedglucosegehalte. Als er
meer insuline wordt toegediend dan nodig is, kan het bloedglucosegehalte
te laag worden. Hoewel dit niet vaak voorkomt, is het belangrijk
dat u weet hoe u in een dergelijke situatie het best kunt
handelen.
Te laag bloedglucosegehalte (hypoglycemie)
Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van een te laag
bloedglucosegehalte. Een toename in de dagelijkse activiteit
en/of een verminderde opname van voedsel leiden tot een
lager bloedsuikergehalte en dus een verminderde behoefte
aan insuline. De insulinebehoefte kan ook verminderen doordat
de alvleesklier zelf weer meer insuline is gaan maken. Als
een kat braakt of diarree heeft, zal de vertering van voedsel
minder goed verlopen dan normaal. Hierdoor zal er minder
aanbod van glucose aan het bloed zijn, waardoor er minder
insuline nodig is om het bloedglucosegehalte binnen de normale
grenzen te houden. Ook fouten bij het toedienen van insuline
zijn mogelijk. Het opzuigen van de juiste hoeveelheid insuline
moet dan ook met de grootst mogelijke zorg gebeuren.
Samengevat zijn de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan
van een te laag bloedglucosegehalte dus:
- Opname van minder voedsel in combinatie met de gebruikelijke
insulinedosering.
- Plotselinge toename van het glucoseverbruik door verhoogde
activiteit.
- Een te hoge dosering insuline.
- Een normale dosering insuline, wanneer de behoefte
ineens is afgenomen.
Bij een te laag bloedglucosegehalte krijgen de hersenen
te weinig brandstof. Dit kan levensbedreigend zijn, en daarom
is het belangrijk dat u de verschijnselen herkent.
Een kat waarvan het bloedglucosegehalte laag begint te worden
kan onrustig of juist sloom zijn en/of op onverwachte tijden
honger hebben. Als het bloedglucosegehalte nog verder zakt
begint de kat te rillen of vreemde bewegingen (omvallen, trappelen
met de poten) te maken. Uiteindelijk zal de kat in een diepe
slaap zakken, waaruit het slecht of niet wakker te maken is.
Deze situatie is op elk tijdstip van de dag mogelijk, maar
doet zich meestal 2 tot 4 uur na de insulinetoediening voor.
Samenvattend zijn de verschijnselen van een
kat met een te laag bloedglucosegehalte:
- honger op onverwachte momenten
- onrustig of juist sloom
- trillen of rillen
- vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de poten)
- diepe slaap, waaruit de kat slecht of niet wakker te maken
is
Wat te doen bij verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte
Omdat een te laag bloedglucosegehalte levensbedreigend kan
zijn is moet ervoor worden gezorgd dat het bloedglucosegehalte
zo snel mogelijk weer gaat stijgen. Als uw kat de verschijnselen
van een te laag bloedglucosegehalte vertoont, moet direct
een maaltijd worden gegeven. Als de kat niet meer in staat
is om de maaltijd op te eten, moet zo snel mogelijk druivensuiker
of een druivensuikeroplossing worden geven. U geeft hiervan
ongeveer l gram druivensuiker per kilogram lichaamsgewicht.
De oplossing kunt u voorzichtig in de wangzak gieten, het
poeder kunt u op het mondslijmvlies - vooral op en onder de
tong - wrijven. Zodra herstel optreedt, moet u de kat alsnog
een maaltijd aanbieden. Vervolgens de kat gedurende meerdere
uren goed in de gaten houden om na te gaan of de verschijnselen
opnieuw optreden. Om een hernieuwde daling in het bloedglucosegehalte
te voorkomen, moet tot 12 uur na de insuline-injectie met
tussenpozen van 2 uur een maaltijd worden gegeven. Vóór
de volgende insuline-injectie moet met de dierenarts worden
overlegd over de hoeveelheid insuline die moet worden toegediend.
Als de kat niet verbetert na de toediening van druivensuiker
in de bek, is het verstandig om direct contact op te nemen
met de dierenarts.
Injectietechniek bij de kat
(bij toediening onder het nekvel).
Vul de spuit. Laat de naald omhoog wijzen.
Verwijder eventuele luchtbellen door tegen de
spuit te tikken.
Druk dan zacht op de zuiger tot de eerste druppel vloeistof
verschijnt.
Trek het nekvel omhoog en vorm een kuiltje met de
Plaats de naald in het gevormde kuiltje en druk haar rustig
door de huid. Laat dan het nekvel los.
Druk de spuit langzaam gelijkmatig leeg
Behandelschema
naam van de kat
startdatum
Dagindeling
ochtend
Bij voorkeur insuline na het opeten van de maaltijd toedienen.
Insuline moet rechtop in de koelkast (niet in het vriesvak)
worden bewaard en voor gebruik moet de flacon worden omgezwenkt
(niet schudden). Met de speciaal daarvoor bestemde injectiespuitjes
dient u de insuline* onderhuids toe.
startdosering
* Als het dier niet wil of mag eten dient slechts een derde
van de normale dosis insuline te worden toegediend. Eet een
dier langer dan twee dagen minder of slecht (bijvoorbeeld
door ziekte), overleg dan met uw dierenarts.
middag
startdosering
Voeding
Het is belangrijk dat de kat dagelijks een zelfde hoeveelheid
voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt.
Afhankelijk van het eetgedrag van uw kat de hoeveelheid voer
in een keer aanbieden of in 4 maaltijden verdeeld over de
dag (zie blz. 9).
Onderzoek op bloedsuiker
4 uur na insuline-injectie, om
Druivensuiker
Zorg dat een afgepaste hoeveelheid druivensuiker binnen handbereik
is voor het geval dat de verschijnselen van een laag bloedsuikergehalte
worden waargenomen.
gram of
Druivensuiker voor uw dier
ml glucose oplossing.
15
|